Sneeuw deel 1
Het sneeuwt, de eerste sneeuw van het jaar. De ruitenwissers hebben moeite de dikke vlokken van mijn autoruit weg te vegen, en ik minder vaart. Het is druk op de snelweg, en met zulk weer vind ik dat eigenlijk niet zo prettig. Her en der gloeien remlichten op als bestuurders in de gaten krijgen dat het echt glad wordt. Ik zucht, onder normale omstandigheden is het nog zeker ruim een uur rijden naar huis. Met dit weer zal het wel flink later worden. Ik zet de radio wat harder, en zing zachtjes mee met een kerstliedje. Ik heb zin in de feestdagen. De hele dag heb ik gewinkeld met een vriendin, en ik ben mezelf te buiten gegaan aan mooie kleding en luxe lingerie, een nieuw geurtje en prachtige schoenen. Dankzij een paar lucratieve opdrachten was mijn budget dit jaar wat ruimer dan normaal. De achterbank van mijn autootje ligt dan ook vol cadeautjes voor familieleden, en ik verheug me op de verrukte gezichtjes van de jongsten als ze hun pakjes uitpakken.
Zover is het echter nog lang niet, want voor me stokt het verkeer, en een paar minuten later staan we bumper aan bumper muurvast in de rij, met aan weerskanten een dikke laag sneeuw . Ik check de benzinemeter: dit grapje moet niet al te lang gaan duren. Volgens de navigatie is de eerstvolgende parkeerplaats met benzinepomp nog een paar kilometer ver. Ik hoop maar dat ik die op tijd ga redden. In stilte geef ik mezelf op mijn kop dat ik het vorige tankstation gedachteloos voorbij ben gereden.
De auto voor me trekt een klein stukje op, en ik geef een beetje gas om aan te sluiten. Naast me komt echter een grote SUV aanzetten, die brutaalweg het gat induikt en me dwingt vol op de remmen te gaan staan. ‘Hé!’ roep ik verontwaardigd, ook al kan de bestuurder dat natuurlijk niet horen. Het scheelt maar weinig of onze auto’s raken elkaar, ik kan nog net voorkomen dat zijn bumper tegen mijn autootje schraapt. Tergend langzaam kruipt hij de ontstane ruimte in. Ik voel me weggedrukt als een onbeduidende mug. ‘Klootzak’, mompel ik. Ik grabbel in mijn handtas naar een stukje kauwgom. Het is het enige dat vaag op voedsel lijkt dat ik bij me heb. Mijn maag begint te rammelen, en voorlopig lijkt er weinig beweging in de file te komen. Ik slaak nog maar eens een diepe zucht, en hoop er het beste van.
Anderhalf uur later lijken mijn gebeden verhoord, want de rij naast me begint langzaam naar voren te schuiven. Ik veer op, en zet de auto in de eerste versnelling. Niet veel later lijken de problemen opgelost te zijn, en begint de file uiteen te vallen. Hoewel… één probleem is nog niet opgelost. Het lampje van mijn benzinemeter brandt al een poosje, en ik vrees dat dat tankstation toch echt een brug te ver is. Ik probeer rustig aan te rijden in de hoop brandstof te sparen, maar het onvermijdelijke lijkt te gebeuren. De verlichting van de bezinepomp komt steeds dichterbij, en even lijkt het erop dat ik het nèt ga halen. Dan begint de motor te sputteren en te stokken, en nog geen 50 meter voor de uitrit stopt het ding er definitief mee. Lekker dan… Ik zet de alarmlichten aan, trek mijn jas aan, slinger mijn sjaal om me heen, pak mijn handtas en stap de auto uit. Gelukkig waait het nauwelijks, de sneeuw dwarrelt rustig omlaag. De zolen van mijn laarzen knerpen in de versgevallen sneeuw, een geluid dat herinneringen oproept aan sneeuwpoppen in de tuin en sneeuwballengevechten. Ik sluit de auto af, steek mijn handen diep in mijn zakken en ga lopen.
In de shop koop ik een jerrycan die ik vul bij de pomp. Een grote auto staat geparkeerd bij de pomp naast me. ‘Wat vervelend,’ merkt hij op, als hij ziet waar ik mee bezig ben. ‘Sta je ver weg?’ ‘Hier vlakbij,’ wijs ik. ‘Het stomme ding hield het net niet lang genoeg vol.’ Ik hang de slang op en ga afrekenen. Niet veel later loop ik in omgekeerde richting de vluchtstrook weer op. Met verkleumde vingers draai ik de benzinedop van mijn auto los en giet de inhoud van de jerrycan in de tank. De lege can zet ik achter de passagierstoel, en ik neem hoopvol plaats achter het stuur. De startmotor loeit, en net als ik paniekerig begin te worden, slaat de motor aan. Brommend en brullend komt mijn autootje in beweging, flinke rookwolken uithoestend. De wielen spinnen even in de versgevallen sneeuw, vinden dan hun grip en glibberen de weg op. De motor hoest en kucht, hapert en hakt. Ik besluit het zekere voor het onzekere te nemen en rij de parkeerplaats op van het hotel dat achter het benzinestation gelegen is. Naar huis rijden is geen optie. Het is laat, ik hoef morgen nergens op tijd te zijn, en dus besluit ik hier een kamer te boeken.
‘Sorry mevrouw, we hebben alleen de bruidssuite nog vrij’, zegt de receptioniste. ‘Het is altijd druk met dit soort weer.’ Ik mopper wat, maar ik heb weinig keuze. Een taxirit naar huis kost niet eens zoveel minder als het bedrag dat ik nu op de balie leg, en dus zucht ik maar eens diep. Ik heb geen zin om dit weer nog een uur op een taxi te moeten wachten, dus lijkt me dit nu de beste oplossing. Ik kan hier douchen, eten en slapen, morgen zie ik wel verder. Met de sleutel nog in mijn hand loop ik de kamer binnen, en hou verrast mijn adem in. Een prachtige kroonluchter laat de kamer in zacht glinsterend licht baden. Een moderne zithoek, een bureau, en een enorm rond bed vullen de ruimte. De badkamer ernaast bevat een ruime inloopdouche, een groot bubbelbad en een enorme spiegel. Ik zet mijn tassen neer, en loop bewonderend rond. Er bekruipt me het gevoel dat ik erg misplaatst ben in mijn spijkerbroek en besneeuwde laarzen. Ik kleed me uit, stap onder de douche, en kies wat kleding uit mijn nieuwe aankopen. Een zwart lingeriesetje met rode kantjes, een nauwsluitend zwart jurkje en een rood jasje. Mijn lange blonde haar steek ik op, en ik vertrek naar de bar. Wie weet wat de avond nog brengt.
Ook de bar heeft een luxere uitstraling dan je van een hotel langs de snelweg zou verwachten. Leren fauteuils, een knappend haardvuur, een grote mahoniehouten bar. De brandende kaarsjes en de subtiele kerstversiering zorgen voor een aangename winterse sfeer. Ik bestel een rode wijn en ga bij de haard zitten. Het vuur knettert aangenaam naast me en laat mijn huid prettig gloeien. Een goed geklede man loopt me voorbij, kijkt me even aan en houdt dat zijn pas in. ‘Hé, ik herkende je eerst niet,’ zegt hij. ‘Toch hier gestrand?’ Ik moet even denken, zijn gezicht komt me vaag bekend voor. ‘Ik stond naast je bij de benzinepomp toen je die jerrycan vulde.’ Nu weet ik het weer. Ik leg uit dat mijn auto de geest heeft gegeven , en dat ik er hier maar het beste van maak. ‘Dat kun je wel zeggen,’ zegt hij met een knipoog. ‘Je ziet er prachtig uit, heel anders dan in die spijkerbroek van daarnet’. Ik glimlach. ‘Mag ik erbij komen zitten? Heb je al gegeten, trouwens?’
Het is al laat op de avond, maar het restaurant is nog open. Ook hier is Kerstmis eerder subtiel aanwezig dan in de meeste horecagelegenheden, waar de kitsch je toeschreeuwt in de vorm van glitters en foute muziek. Het is erg rustig, we zijn de laatste gasten die aanschuiven. Rob, mijn tafelpartner, schuift hoffelijk mijn stoel aan als ik ga zitten. We kletsen over algemene dingen, en zo kom ik te weten dat hij een zakelijke afspraak in het restaurant van het hotel had, die op het laatste moment werd afgezegd wegens het slechte weer. Ook hij besloot de sneeuwbui hier af te wachten, en had het geluk de laatste hotelkamer te boeken. ‘Bijna de laatste,’ zeg ik, en vertel waar ik vannacht slaap. ‘Toe maar. Bijna zonde om daar in je eentje gebruik van te maken.’ Ik grinnik. Als de koffie wordt gebracht, zijn we de enige overgebleven gasten in het restaurant. We nemen de koffie mee naar de open haard van de bar, bestellen er cognac bij en gaan op een grote bank zitten. Het vuur in de haard brandt wat lager nu, de vlammen laten de vloeistof in de glazen goudgeel schitteren. Ik ben wat roezig geworden van de wijn bij het eten, het late uur en het warme haardvuur. Als Rob losjes een arm om mijn schouders legt protesteer ik niet, maar schop ik mijn schoenen uit en trek ik mijn benen onder me op. Ik leun behaaglijk tegen hem aan. Hij ruikt lekker. Ik kijk naar hem op, hij kust me zacht op de lippen. ‘Ik ga slapen,’ zeg ik. ‘Het was gezellig, bedankt’. ‘ Mijn poging om op te staan wordt in de kiem gesmoord; de arm net nog zo losjes om me heen hing, houdt me nu op mijn plaats. ‘Jij gaat nergens heen,’ klinkt het in mijn oor. Ik begin te lachen, maar als ik in zijn ogen kijk, vind ik het niet grappig meer. De ondeugende twinkeling van eerder is weg, ik zie de verbeten blik van een man die iets wil opeisen waar hij geen recht op heeft. ‘Laat me los,’ zeg ik beslist, en probeer uit zijn omhelzing te komen. ‘Hou op, je doet me pijn’. Zijn vingers knijpen in mijn bovenarm, het doet echt goed zeer. Ik hoor iemand aan komen lopen, een stem die zegt dat hij me los moet laten. De vingers boren niet langer in mijn vlees, ik sta op en loop weg. Er klinken voetstappen achter me, maar ik hou mijn pas niet in. ‘Gaat het?’ De barman, hij was het die tussenbeide kwam, is me achterna gekomen. Ik knik geruststellend, hoewel het van binnen in me kolkt. ‘Kom nog even wat drinken, even bijkomen,’ biedt hij aan. ‘Die man is naar zijn kamer vertrokken’. Opgelucht loop ik hem achterna en ga aan een tafeltje zitten. De barman stelt zich voor als Arjen, en hij schenkt twee whisky’s in. ‘Van het huis.’ Ik ben alweer gekalmeerd, en hef mijn glas met een glimlach.
Na een uurtje staat Arjen op. ‘Ik moet echt afsluiten nu, het is al veel te laat’. ‘Je moet zeker ook naar huis,’ zeg ik. Arjen schudt nee: ‘Ik heb een eigen kamer hier. Part of the deal. Ik werk vaak dubbele diensten, ik spaar voor een wereldreis.’ Hij spoelt de glazen om, ruimt de laatste dingen op en doet de lichten uit. ‘Ik loop wel even met je mee.’ Het klinkt luchtig genoeg, maar zijn ogen zeggen wat anders. Geen dwingende blik, meer een nieuwsgierigheid, een speelse ondertoon. Bij mijn kamerdeur gekomen steek ik het kaartje in het slot, en draai ik me naar hem toe. ‘Bedankt, het was gezellig.’ Ik aarzel even, maar geef hem dan toch een kus op de wang. Zijn hand strijkt even over mijn wang, en onwillekeurig doe ik een stapje in zijn richting. Een kus op mijn lippen nu, afwachtend, aftastend. Ik ga wat dichter tegen hem aanstaan, en mijn beloning is een warme zoen, armen die om me heen geslagen worden. We gaan de kamer binnen, de deur valt achter ons in het slot. Arjen maakt mijn haar los, woelt erdoor met een hand en schuift met de andere mijn jasje van mijn schouders. Ik stap uit mijn schoenen en trek zijn shirt los. De ritssluiting van mijn jurk gaat geluidloos omlaag, en een stap verder ligt ook mijn jurk op de grond. Een broek, sokken, schoenen, de paar meter naar het grote ronde bed toe liggen al gauw bezaaid met kledingstukken. Onze lippen zijn intussen haast niet van elkaar geweest, maar nu voel ik de zijne verkennend over mijn lichaam gaan. Zachtjes kussend, likkend en knabbelend proeft hij mijn huid, mijn borsten, tepels. Langzaam beweegt hij naar beneden, laat het puntje van zijn tong het eerste kennismaken met mijn lipjes. Een kreun ontsnapt aan mijn keel als hij mijn gevoeligste plekje heeft bereikt en eraan likt, sabbelt en zuigt, in allerlei combinaties. Ik kan mijn lichaam niet stilhouden, het kronkelt en trilt, schokt als hij me tot een hoogtepunt brengt, prettige krampen trekken door me heen, warme golven van genot.
Een klop op de deur brengt me direct terug op aarde. ‘Verwacht je iemand?’ vraagt Arjen. Ik schud van nee. ‘Laten kloppen,’ adviseert hij. ‘Wie weet er nu dat je hier bent?’ Niemand, dat is waar, maar het lijkt erop dat degene op de gang dringend naar binnen wil, want het geklop houdt aan. Ik trek een badjas uit de kast en sla die haastig om me heen. Voorzichtig open ik de deur op een kier. Ik zie een fles champagne en twee glazen. ‘Het spijt me,’ klinkt het vanachter het zoenoffer. ‘Ik zag licht onder je deur uitkomen, je bent dus nog wakker. Ik wou mijn excuses maken.’ Ik zucht. ‘Jezus Rob, wat een ontzettend slechte timing.’ Arjen, nog in zijn boxershort is achter me komen staan, en wil het van me overnemen. ‘De dame is al bezet, maat.’ Ik gebaar dat ik het zelf wel afkan en laat Rob binnen. Iets zegt me dat hij het meent, en dus wil ik hem de gelegenheid geven zijn excuses te maken. Hij zet de fles en de glazen neer. ‘Sorry, wist niet dat je bezoek had, anders had ik er drie meegebracht,’ zegt hij met een scheve lach. ‘Het spijt me echt. Er is geen excuus voor, ik kan alleen maar clichés bedenken. Ik ging te ver, ik wilde je geen pijn doen.’ Ik besef dat het heel wat is om zo door het stof te gaan waar Arjen bij is, en dus geef ik hem een kus op de lippen. ‘Dank je, ik waardeer het echt.’ Ik zie opluchting in zijn ogen, en ook die ondeugende twinkeling van eerder op de avond is terug. ‘Zal ik dan maar weer weggaan, of…?’ Ik lach. ‘Het bed is groot genoeg voor drie’, zeg ik met een knipoog.